In 1873 werd de Wet op Besmettelijke Ziekten ingesteld om ziekte-uitbraken te voorkomen. In 1875 bleek dat de wet niet goed werkte en dat basisvoorwaarden voor het voorkomen van ziekte, zoals goede huisvesting met hygiƫnische omstandigheden (riool en ventilatie) ontbraken. In Noord-Holland richtte inspecteur infectieziekten, de heer Penn, het Witte Kruis op om de gezondheid in steden en wijken te verbeteren. Hiervoor werden huisbezoeksters aangesteld, de eerste voorlopers van de allround wijkverpleegkundigen.
Deze eerste vereniging voor de bestrijding van besmettelijke ziekten was het Witte Kruis. Vanwege de naam werd het ook kruisvereniging genoemd. Wit was gekozen als tegenhanger van het inmiddels bekende Rode Kruis, dat stond voor oorlogsgeneeskunde. Het symbool van een kruis was zo sterk dat ook de latere kruisverenigingen dit overnamen. De kleur verwees naar de achtergrond van de leden. Zo ontstonden na het neutrale Witte Kruis en het Groene Kruis, het Wit-Gele Kruis (katholiek) en het Oranje-Groene Kruis (protestants).
De kruisvereniging financierden zich vooral door donaties om wijkverpleegkundigen in te kunnen huren. Het grote publiek zou pas na de Tweede Wereldoorlog massaal lid worden van een kruisvereniging. Elke kruisvereniging deed daarom haar best om de wijkverpleging te promoten. Met succes: overal in het land werden nieuwe, lokale afdelingen opgericht.