Wijkverpleegsters kregen wel veel te maken met de arbeiders uit de fabrieken en kwamen met eigen initiatieven voor op de werkvloer. Zo was er Antje Stieltjes, een wijkverpleegster die eind 19e eeuw werkte in de omgeving van Deventer. Zij kreeg regelmatig fabrieksarbeiders in haar praktijk die last hadden van eczeem. De behandeling bestond gewoonlijk uit van vette zalven en dikke verbanden, soms over het hele lichaam. Het maakte de arbeider immobiel, hij kon niet verder werken. Stieltjes bedacht daarom het werkmansverband.
Dun verband dat niet meer dagelijks verschoond hoefde te worden, waardoor de werknemer gewoon meteen terug aan het werk kon. De arbeider was hier natuurlijk erg blij mee, maar je kunt je natuurlijk afvragen wie er het meeste baat bij had: De arbeider die zonder al te veel ongemakken terug aan het werk kon, of de fabriekseigenaar die geen arbeidskracht hoefde te verliezen, of zelfs de werkomstandigheden niet hoefde te verbeteren? Dit is voor de arboverpleegkundige van vandaag nog steeds een dilemma, voor wie doe je het; de werkgever of werknemer?