Jeugdverpleegkundige in coronazorg - Marja van Stijgeren

Toen mijn werk als jeugdverpleegkundige door Corona maatregelen voor een deel wegviel, heb ik me opgegeven om in een verpleeghuis bij te springen. Het is spannend, want kan ik nog verplegen? Het immers meer dan 30 jaar geleden dat ik als verpleegkundige in een ziekenhuis heb gewerkt. Voor de zekerheid geef ik me op als verpleeghulp, want ik ben wel bevoegd, maar voel me alles behalve bekwaam. Zo gezegd, zo gedaan. Het verpleeghuis kan wel een helpende hand gebruiken. Het is een geweldige ervaring geworden die me veel heeft geleerd over mijn nieuwe collega’s. Wat kunnen die hard werken! Ondanks de onderbezetting, gewoon doorgaan en goede zorg leveren. 

 

En ook vriendelijk blijven voor collega’s en bewoners! En alle begrip hebben voor mij met mijn gestuntel. Ik help bij ADL: bewoners wassen, douchen, aankleden. In de rolstoel helpen. Bedden verschonen. Ik kom er pijnlijk achter dat ik geen 30 meer ben. En ook geen 40 en zelfs geen 50 meer. Wat vind ik het zwaar. Maar ik zet door, want het is heel bijzonder in Coronatijd in een verpleeghuis te werken. Ik voel me gesteund door de gedachte dat er opvallend veel overeenkomsten zijn tussen de ouderenzorg en de jeugdgezondheidszorg. Zowel in beide werkvelden heb je met kwetsbare mensen te maken die niet goed voor zichzelf kunnen opkomen. En die vertrouwde mensen uit hun omgeving hard nodig hebben. Maar bewoners mogen al een tijd geen bezoek ontvangen. De meeste zijn hier erg verdrietig om. Bij een bewoner op de begane grond hangen post-it briefjes aan de buitenkant van het raam. Ik lees ze voor: het zijn aandoenlijke boodschappen van kinderen en kleinkinderen: we missen je, we houden van je, we geven je een dikke knuffel, enz. Maar de bewoners op de verdiepingen moeten dit contact missen. Over drie dagen is het bevrijdingsdag. Ik help een 90 jaar oude dame. Ik was haar en help haar met aankleden. Koket als ze is, ze wil er goed uitzien, ook al komt er geen bezoek. Haar bloes moet bij haar broek en haar pumps passen. Als ze in haar stoel zit, vraag ik of ik nog iets voor haar kan doen. Ze zegt: wil je de deur naar het balkon voor me open doen? Ik zeg natuurlijk. Ze zegt: dan kan ik naar beneden springen. En dan is het stil… In de bijna 40 jaar dat ik verpleegkundige ben, heb ik geleerd dat je soms beter kunt zwijgen dan iets doms zeggen. Ik zeg dus niets, kom dichtbij haar, pak haar rollator en ga er op zitten. Ik vraag: hoe komt het dat u deze gedachte hebt? Ze vertelt me over de oorlog. Hoe zwaar ze het heeft gehad. Haar vader is elders tewerkgesteld en haar moeder moet de kost verdienen met schoonmaken. Dit werk is te zwaar voor haar ze kan het niet aan. Als jong meisje neemt ze het werk van haar moeder over. Haar jeugd is dan voorbij, de oorlog heeft haar jeugd ontnomen. En nu moet ze 75 jaar vrijheid in ‘gevangenschap’ vieren. Voorzichtig vertelt de over de jaren na de oorlog. Ze klaart op als ze praat over damesvoetbal. Ze was er heel goed in. Bij gebrek aan competitie in eigen land, reisde ze de wereld over om tegen andere teams te spelen. Haar gezicht klaart op als ze naar een foto van een dameselftal wijst: kijk, dat ben ik! Het gesprek gaat al gauw over onze oranje leeuwinnen waar we zo trots op zijn. Ja: ze heeft alle wedstrijden gezien. Ze straalt. Ze is weer voor even haar verdriet vergeten. Bij het afscheid wil ze me een hand geven en bedanken voor het gesprek. O, nee: dat mag niet, we mogen geen handen schudden. Ik denk: stomme Corona, ik mag wel haar billen wassen, maar ik mag geen hand geven. Maar ik zeg maar niets. En de balkon deur? Die blijft vandaag gelukkig dicht.