In de tweede helft van de 19e eeuw ontstonden geneeskundige gestichten voor psychiatrische patiënten. Daar vonden ook zwakzinnigen een onderkomen. Voor opname was een krankzinnigenverklaring nodig. Het verplegend personeel in deze gestichten diende zachtmoedig, vriendelijk en tactisch te zijn. Onder invloed van de medische wetenschap verschoof het doel van opname van ‘bewaring’ en verzorging naar verbetering of zelfs genezing. Dit streven was lang niet altijd vruchtbaar. Veel patiënten bleken niet te genezen en door het groeiend aantal opnames raakten de gestichten overvol. Psychiaters pleitten daarom voor aparte opvang van rustige en ongevaarlijke ‘ongeneeslijken’, waaronder ook zwakzinnigen vielen. Die opvang was niet op genezing gericht en kon daarom goedkoper zijn.