Zwakzinnigenopvang

Net als bij psychiatrische patiënten vond de opvang van zwakzinnigen gedurende de eerste helft van de 19e eeuw voornamelijk door familie of religieuzen plaats. Soms verzorgden de zwakzinnigen op hun beurt anderen in het huishouden. Kostgezinnen namen ook ‘idioten’ in huis om ze waar mogelijk klusjes te laten doen.

In 1826 ging het om 1.200 van de 2.000 geregistreerde krankzinnigen in de Noordelijke Nederlanden. Sommigen werden verwaarloosd, anderen liefdevol opgenomen. Aan degenen die een gevaar voor zichzelf en hun omgeving vormden, boden dolhuizen onderdak.

In 1842 kende Nederland 31 dergelijke instellingen. ‘Bewaring’ was in alle gevallen het uitgangspunt.